Op tegengestelde belangen bij een WOZ-waarde is onze fiscale rechtsgang onvoldoende ingericht. Het afgelopen jaar is een wetsvoorstel verbetering rechtsbescherming WOZ neergelegd voor internetconsultatie. De kritiek hierop is niet mals en dat is volkomen terecht.
Sinds 2015 kunnen afzonderlijke belanghebbenden zowel belang hebben bij een lagere als bij een hogere WOZ-waarde van eenzelfde onroerende zaak en daardoor tegengestelde belangen hebben. Dit is het gevolg van de rol van de WOZ-waarde bij de bepaling van de maximale huurprijs van sociale huurwoningen binnen het woningwaarderingsstelsel (WWS). Op deze situatie blijkt het fiscale rechtssysteem echter niet voldoende ingericht. Als een verhuurder in bezwaar een hogere waarde dan vastgestelde WOZ-waarde bepleit, wordt de huurder niet (automatisch) in de procedure betrokken en kan hij later worden geconfronteerd met een hogere huur, en vice versa.
Het wetsvoorstel beoogt verbetering van de rechtsbescherming van de belanghebbenden bij een WOZ-beschikking. De kritiek op het wetsvoorstel is echter stevig, en terecht. Tegen de nieuwe zaakgebonden beschikking kan iedere belanghebbende bezwaar maken en op verzoek worden betrokken in de procedure. Dat klinkt mooi, maar slechts één eigenaar en één gebruiker krijgen een WOZ-beschikking. Daarmee wordt de beschikking geacht aan eenieder te zijn bekendgemaakt en vangt voor iedere belanghebbende de bezwaartermijn aan, ook al heeft een mede-belanghebbende zelf geen beschikking ontvangen. Die moet zelf maar een afschrift bij de gemeente opvragen, want hij moet inmiddels toch weten dat er begin van het jaar beschikkingen worden vastgesteld?! Ook nieuwe eigenaren en gebruikers die in de loop van het jaar belanghebbende van de onroerende zaak zijn geworden, krijgen niet meer op verzoek een beschikking van de gemeente, maar moeten het dat jaar maar uitzingen met de vigerende WOZ-waarde. Ambtshalve herziening van de onjuiste waarde kan voortaan slechts als dat de belanghebbende ten tijde van de WOZbeschikking redelijkerwijs kenbaar had moeten zijn (en blijkbaar bij meer dan 30% afwijking waarde in plaats van de huidige 20%). De focus van de wetgever ligt meer op de praktische uitvoerbaarheid en het beperken van de uitvoeringskosten dan op de rechtsbescherming. De naam van het wetsvoorstel doet het tegendeel vermoeden van wat er wordt bewerkstelligd!
De oplossing voor de tegengestelde belangen (en daar ging het toch om?) lijkt van twee andere kanten te komen. Allereerst heeft de Hoge Raad (zie V-N 2019/43.25) in de wetsgeschiedenis aanleiding gezien de eigenaar/verhuurder gelegenheid te bieden deel te nemen aan de procedure die een huurder heeft aangespannen, en vice versa. Gemeenten en rechters moeten volgens dit arrest nu derde-belanghebbenden toelaten tot de procedure van een andere belanghebbende. Onlangs stelde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in haar ‘Integrale visie op de woningmarkt’ het aandeel van de WOZ-waarde in het WWS te verkleinen om te zorgen voor meer woningen in het gereguleerde segment en voor lagere huren. Waarom niet meteen het aandeel van de WOZ-waarde in het WWS elimineren? Dan zijn er geen tegengestelde WOZ-belangen meer en hoeven we niet te beknibbelen op de rechtsbescherming van WOZ-belanghebbenden. Snel het onzalige wetsvoorstel in een onderste la leggen en die la niet meer opendoen!